woensdag, februari 01, 2006

sprookje: de vervloekte dichtbundel

Er was eens een mooie jongeman die in het hartje van de stad woonde. Zijn naam was Lucius. Je kon moeilijk een leeftijd op hem plakken. Was hij twintig of dertig, wie zou het zeggen? Het leek alsof de jaren nauwelijks vat op hem hadden. Omdat hij zo mooi was, hoefde hij weinig moeite doen om vrouwen te verleiden Daarenboven was hij ook nog artistiek aangelegd en artistiekelingen hadden nu eenmaal meer succes bij het andere geslacht dan gewone mensen. Hij had paseen dichtbundel uitgebracht. Jaren had hij daar aan gewerkt, dus hij hoopte op de grote doorbraak. Zelf was hij vrij tevreden over het resultaat. Zijn inspiratie had hij gezocht in zijn ervaringen op liefdesgebied. Zeven relaties had hij achter de rug. Allemaal waren die rampzalig afgelopen. Dit lag niet zozeer aan de vrouwen die hij liefhad maar aan zijn eigen perfectionistische geest. Hij was niet alleen mooi maar ook uitermate intelligent; zo intelligent dat de meeste vrouwen die zich aan zijn zijde schaarden, zich na een tijdje oerdom voelden. Ook al was dat niet eens zo: de vrouwen die hij uitkoos, hadden stuk voor stuk kwaliteiten die hen deden uitsteken boven andere vrouwen: de eerste kon goed zingen; de tweede was een prima ballerina; de derde was een niet onverdienstelijk pianiste; de vierde maakte impressionistische schilderijen; de vijfde ontwierp zilveren juwelen; de zesde maakte sculpturen in chocolade en de zevende was bezig aan haar eerste roman. In het begin van de relatie voelden de vrouwen zich op een voetstuk gezet. Hij veroverde hun harten met een liefdesgedicht. Ze smolten ter plekke als ze het lazen en gaven zich over aan een stroom van passionele gevoelens. Daarna begon de ellende. De dichter verlangde wanhopig naar een symbiotische relatie. Hij deelde zijn leefwereld met hen: zijn liefde voor Sylvia Kristel, zijn bewondering voor Steve Mc Queen, zijn fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog. Helaas was er geen enkele vrouw die beantwoordde aan zijn verlangens. Eigenlijk was hij op zoek naar een spiegelbeeld van zichzelf. Met die instelling verwoestte hij elke relatie. Elke keer als hij het uitmaakte met een vrouw, schreef hij een cynisch gedicht. Hij hield zoveel van die gedichten dat hij ze wou uitgeven. Hij vond dat de wereld moest weten dat verliefdheid een boosdoener was.

“Verliefdheid, zei hij, zorgt ervoor dat je in een val loopt. Het is net alsof je een blinddoek opzet en je laat je leiden door een woud waarvan je de verschrikkingen niet vermoedt. Ineens trap je in een put. Dan is het te laat.” De wereld moest weten dat het zo ging met verliefdheid. Dan zouden mensen er niet meer aan toegeven en was er op voorhand al heel wat ellende vermeden. Minder mislukte relaties, want er worden er geen meer aangegaan.Enkele maanden verstreken. De dichter vond het vreemd maar er was nog geen enkele dichtbundel verkocht. Hij besloot zichzelf eens aan een nader onderzoek te onderwerpen.Hij nam zijn dichtbundel voor zich, nestelde zich in zijn versleten Chesterfield en begon aandachtig te lezen. “Misschien ben ik hier toch wat hard geweest”, bedacht hij toen hij het gedicht over de zangeres las. Ook bij de tweede, de derde en de vierde ex-vriendin kwam hij tot die conclusie. Ligt het misschien aan mij, dacht hij. Lucius kreeg er hoofdpijn van. Hij legde zijn hoofd op de leuning van de stoel. Zijn kat Figaro sprong spinnend op zijn schoot en het getrappel van diens pootjes bracht hem in een onrustige slaap.
In zijn dromen verscheen zijn moeder, die gestorven was op het moment dat hij haar het meeste nodig had. Dat was toen hij twaalf was, heel onzeker over zichzelf. Zijn moeder was ziek geworden. Niemand wist wat ze had. Van de ene op de andere dag begon ze te vermageren. Tot er bijna niets van haar overbleef. Lucius had verbijsterd gekeken naar het wegkwijnende lichaam dat in bed lag. Zijn moeder was zo mooi geweest. Wat was er toch aan de hand? Maar in de droom was zijn moeder nog even mooi als ze er uitzag toen ze gezond
was. Ze had haar mooiste jurk aan, de blauwe satijnen met tule eromheen. Haar lange blonde krullen zwaaiden sierlijk om haar heen. “Mijn jongen, zei ze. Ik heb je de hele tijd gadegeslagen. Mijn hart doet pijn als ik je zo bezig zie. Ik begrijp dat je van mij houdt maar je moet me loslaten. Je kan niet verlangen van een vrouw dat ze jouw of mijn evenbeeld is. Jij bent mijn zoon, je lijkt sprekend op mij. Laat mij vrij, laat me los. Je dichtbundel zal nooit verkopen want er staan alleen droevige dingen in. Doe iets anders, zoon of je zal eeuwig ongelukkig zijn. Lucius antwoordde: “Als ik nu eens de liefdesgedichten publiceer?”
Zijn moeder knikte goedkeurend. “Je bent gered, ik kan nu rustig afscheid nemen”
Toen werd Lucius wakker. Figaro was heftig aan het miauwen. Hij stond op, nog met zijn moeder in zijn gedachten. Het leek zo echt, die droom. Nu ja, dat was het met dromen altijd. Hij gaf Figaro te eten. De telefoon rinkelde. Hij nam op. De kwetterende stem van zijn publiciteitsagente. “Lucius, de bundel is vandaag beginnen verkopen. Hij vliegt de deur uit. Zeg maar je had me wel kunnen inlichten, hé.”
“Wat bedoel je”, antwoordde Lucius. “Komaan, zeg, repliceerde Audrey, je hebt het hele concept omgegooid. Het zijn nu ‘de Liefdesgedichten’ die in de winkel liggen in plaats van de Cynische gedichten”. Dat is wel een hele ommezwaai.”
“Ik had je moeten verwittigen, dat is waar”, glimlachte Lucius en legde langzaam de hoorn neer. Hij keek uit het raam en meende in de wolkenslierten het gezicht van zijn moeder te herkennen, die naar hem knipoogde.

Geen opmerkingen: